Het gedicht
De kronkelende weg volgend, rijd je met de os naar huis.
Het wijsje dat je blaast op een rustieke fluit;
doordringt de avondlijke nevel.
Met elke noot, elk wijsje: het gevoel zonder grenzen te zijn.
Aan gene zijde van lippen en mond.
In een vorige teisho hadden we het over het verschil tussen joriki - een religieuze weg gaan vanuit eigen kracht - en tariki - een religieuze weg gaan, gedragen door andere kracht, door genade of goddelijke tussenkomst. Zen lijkt uitsluitend te vertrouwen op eigen kracht. Het zuivere land boeddhisme van zijn kant staat helemaal in het teken van het zich overgeven aan de andere kracht. In dit geval is dat Amida, de komende Boeddha van het einde der tijden die voor het begin van alle tijden de gelofte heeft afgelegd alle levende wezens met zich te zullen meenemen naar het zuivere land.
Zen lijkt dus te kiezen voor het zware werk en schuwt daarbij de grote woorden niet. Denk maar aan wat vereist wordt voor een authentiek gaan van de weg van zen: groot geloof, grote twijfel en grote inzet. Best wel een indrukwekkend programma waarmee je gegarandeerd zware denkrimpels in het mediterende hoofd krijgt. Moet je straks ook weer helemaal vanaf. En dat is meteen een heel verschil met het Zuivere Land - uiteraard niet toevallig de grootste Boeddhistische sekte in Japan - waarin volstaan wordt met het gemeend reciteren van de nembutsu: namo amitabaha Boeddha
De woorden van het nembutsu verschillen naargelang de taal: Namo Amida Butsu” (Japans), “Namo Omito Fo” (Chinees), “Namo Adida Phat” (Vietnamees), “Om Ami Dewa Hrih” (Tibetaand), of een variant die gebruik maakt van de Sanskriet benaming van Amida: Om Amitabha Hum. De betekenis zou je kunnen weergeven als "Ik vertrouw mezelf toe aan de Boeddha van het Oneindige Licht en Leven". Let wel: de precieze woorden hebben niet zoveel belang, wel de zuiverheid van de intentie erachter. Een heel vergelijkbare praktijk in het christendom zou het reciteren van de Litanie van de Moeder Gods zijn of het bidden van de paternoster. Ook hier staat de andere kracht centraal. Maar zen lijkt dus geheel en al uit te gaan van eigen kracht. Vandaar het driftige rukken aan de neus van de os, het hanteren van zweep en leidsel om het onwillige dier in het gareel te krijgen. Maar kijk: in plaatje 6 niets meer van al dat wilskrachtige gedoe. Het mannetje zit lekker stabiel en ontspannen op de rug van de os, een vredevol duo op weg naar huis. Hij speelt een wijsje op de fluit en geniet van de grenzeloosheid van het moment.
En uiteraard: het vergde grote inzet om keer op keer terug te keren naar de aandacht van de spiegel/aandacht die weerspiegelt maar niet discussieert, die geen keuzes maakt, niet in gesprek gaat met wat in de spiegel verschijnt maar die het leven laat zijn zoals het op ons afkomt. Het vergde grote inzet om elke adem opnieuw de eerste te laten zijn, onbekommerd, nooit eerder geweest en nooit te herhalen. Het vereist grote inzet om elke meditatie aan te vangen met de geest van de beginner die niet weet. Maar niets meer van dat alles in het zesde plaatje waar alles peis en vree is. En laat dit nu net de dynamiek van de zenmeditatie zijn: van veel eigen inspanning en waakzaamheid naar overgave en vertrouwen: niet ik mediteer; de meditatie doet mij, HET mediteert in mij en er is geen fundamenteel onderscheid tussen ik en HET. Ik hoef niet langer de os te temmen, zijn aandacht constant terug te brengen naar hier en nu. Het hier en nu doet mij, ontvangt mij in zijn genade. Vandaar de aansporing bij het begin van elke periode van zitten in zazen: we zitten met steeds minder ik. Ik herhaal nog even de opeenvolgende stadia en de logische/chronologische dynamiek van de zenmeditatie:
- de "oefening" begint met het tellen van de adem, van 1 tot1 0;
- als deze "oefening" voldoende beheerst wordt, en dat kan jaren duren, stap je over naar het het beheerst adem tellen: bij elke uitademing tel je 1;
- als deze "oefening op haar beurt 'in de vingers zit, concentreert de beoefening zich tot een zitten met blijvende aandacht voor de adem maar zonder de noodzaak nog langer te tellen;
- in een volgende fase kan er overgestapt worden naar de koanstudie of wordt overgegaan naar shikantaza, het enkel maar zo zitten in zazen
- eens de koanstudie is 'afgerond' kan de zenleerling op zijn beurt ook shikantaza opnemen: het zitten zelf als beoefening/expressie van verlichting wat wellicht nog de grootste en moeilijkste koan van allemaal is.
Plaatje 6 verzekert ons: Je bent het! Dit is de waarheid. Wees simpelweg open voor wat is. Voor de vriendelijke realiteit van 'Ik ben'. Als "ik" zazen beoefen, als “ik” zit, als “ik werk”, als "ik "veeg, dan zijn dat twee dingen. Zazen is zazen. Dit wijst op de onderliggende eenheid van alle dingen, dat onze beoefening er werkelijk om gaat dat gevoel van scheiding tussen het zelf en andere dingen op te heffen. Dat onze beoefening erop gericht is het zelf te vergeten. Dat is de plek waar de alledaagse geest de Weg is, die plek waar het ego niet binnen kan komen, zich niet kan mengen, zijn eigen ideeën niet dwingend kan opleggen over hoe de dingen wel of niet zouden moeten zijn.
Shikantaza, de essentie van Zen-meditatie, gaat over "gewoon bewustzijn". Dogen leerde dat het meer is dan zomaar wat zitten - het is volledig aanwezig zijn. Het gaat niet in de eerste plaats om een fysieke houding - al is die uiteraard wel imperatief - maar om helder bewust zijn. De vraag is: bewust van wat? In essentie is het de praktijk van simpelweg hier zijn, aanwezig zijn — niet als levenloze rotsen of stenen, maar als bewuste wezens. Daarom vat "gewoon bewustzijn" de essentie van de term beter. Maar bewustzijn van wat? Dat is de kernvraag.
Laat ik voor één keer een zijsprong maken naar een koan:
Een student vroeg meester Ta Lung (Draak van de Hemel): "Het fysieke lichaam vergaat. Wat is het zuivere, eeuwige lichaam?"
Ta Lung zei: "Bergbloemen bloeien als brokaat, de rivieren in de vallei zijn van het diepste indigoblauw."
En hij vervolgde: "Ook jij moet hier zelf komen, dit persoonlijk bereiken."
Het zuivere, eeuwige lichaam – dat ben jij gewoon, je afvragend over je leven.We zijn geboren in de Boeddhanatuur. We nemen onze toevlucht tot de realiteit die blijft. We zijn vrij wat er ook gebeurt.
De meditatie - en dat is maar een geconcentreerde, oefenpraktijk van het leven - draagt jou zoals de eerst zo balorige eigenzinnige os nu het mannetje op zijn rug draagt. Jij draagt niet het leven, je duwt er niet tegen, dwingt het niet de kant uit die jij wilt. Jij hoeft het niet zelf te doen. Het gaat open, alles draagt zich naar voren, helemaal manifest in de huidige ervaring' en 'volledig ontspannen gewaarwording'.
De student vroeg dezelfde leraar: "Wat is het mysterieuze?" Ta Lung zei: "De wind brengt de stem van het water tot dicht bij mijn kussen, de maan draagt de schaduw van de berg tot dicht bij mijn bed."
Dat is volledig aanwezig zijn, zonder de uitdrukkelijke activiteit van volledig aanwezig te zijn want dan ben je nog altijd met zijn twee. Het gaat om een passieve activiteit, een actieve passiviteit, de dynamische activiteit van volledig aanwezig te zijn: a quiet awareness of all what happens, een moeiteloos ingaan op wat de situatie van je vraagt, een commentaarloos handelen zonder handelen. Dat is meeliftend op de rug van de volgzame os, zonder hand vrolijk een liedje spelend op een fluit zonder gaten.
Toevlucht nemen
Het boeddhisme heeft het vaak over de drie schatten en het toevlucht nemen tot die schatten vormt de essentie van de weg. De tekst is in het Pali en dat wijst dat deze drievoudige toevlucht tot de oudste teksten behoort. Die toevlucht gaat als volgt:
Namo Tassa Bagavato
Arahato Samma Sam Buddhasa.
(Eer aan de Boeddha, de eerbiedwaardige die perfect en volledig verlicht is)
Buddham saranam ga chami
(Ik neem toevlucht tot de Boeddha)
Dhammam saranam ga chami
(Ik neem toevlucht in de Dharma)
Sangham saranam ga chami
(Ik neem toevlucht tot de Sangha)
Drie Schatten: Boeddha als het verlichte wezen dat we zijn, de onverwoestbare kern van ons wezen, de Dhamma als werkelijkheid maar ook de leer over die werkelijkheid en de Sangha als gemeenschap van alle levende wezens uit verleden, heden en toekomst. Maar wat zijn die schatten anders dan het leven van elk van ons? Toevlucht nemen tot je ware aard, tot de werkelijkheid zoals die zich elke seconde anders aandient, tot de gemeenschap van wie leeft en geleefd heeft, is niets anders dan thuis te komen in je eigen leven. Oefenen, aldus zenmeester Maezumi is niets anders dan je leven. Leef elk moment als de manifestatie van het mysterie, ongeacht hoe het het ene moment na het andere gaat, niet oordelend volgens je ideeën. Mijn zenleraar Ton Lathouwers, gevraagd naar wat zen is, antwoordde steevast en met hartstocht: het leeft, het lééft.
Een lied zonder woorden opeen fluit zonder gaten
Thuiskomen in je leven betekent ook jezelf vergeten en dat heeft niets te maken met een moreel beter zelf worden. Denk aan die onzinnige opmerking die tegenwoordig nogal opgang maakt: ik wil de beste versie van mezelf worden. Onzin, dubbelop zelfs. Het gaat er net om minder van mezelf te worden en meer van iets groter, mysterieuzer, onpeilbaarder. In dat open, keuzeloos bewustzijn van dat mannetje bovenop de rug van de os, klinkt een lied zonder woorden, een praktijk van sui-zen, blaasmeditatie op dat melancholische instrument dat de shakuhachi is, een meditatie die tegelijk de melodie van het leven vertolkt maar ook snijdt doorheen het lawaai van de materiële wereld met al haar opdringerige aanwezigheid.
Olivier Meunier-Plante, kenner van het Japanse fluitspel, zegt het als volgt: "Het beheersen van de shakuhachi gaat niet alleen over het blazen in een bamboefluit. Het gaat erom adem om te zetten in iets transcendents. Spelers proberen 'ma' vast te leggen, het Zen-concept van ruimte en stilte, waarbij de pauzes tussen de noten net zo krachtig resoneren als de noten zelf. Een shakuhachi-speler beeldhouwt net zo goed de stilte als het geluid, laat luisteraars elke ademhaling voelen, elke subtiele verschuiving in energie en elke flikkering van de tijd die verstrijkt. Deze benadering, geworteld in Zen, transformeert de muziek in iets dat even levend als vluchtig aanvoelt en nodigt luisteraars uit om de leegte onder ogen te zien op een manier die maar weinig andere instrumenten kunnen.
Het weze mij toegestaan dit liedje zonder woordeb te vergelijken met een gedicht dat ik vaak gelezen heb in mijn jonge jaren: De Wereld is een Fluit met zoveel duizend monden van Richard Minne (18981 - 1965). Even ter inleiding. De filosoof Sjestov die van grote invloed was op mijn eigen zenleraar, beschouwde de filosoof Socrates als het hoogst mogelijke wat menselijkerwijs te bereiken valt. Zijn onthechting, zijn wijsheid maken hem tot een schoolvoorbeeld van wat menselijkerwijs gesproken mogelijk is. Maar voor Sjestov zit er een dimensie achter de wanhoop: de weigering zich neer te leggen bij de muur van het onvermijdelijke, bij de muur van de redelijkheid die je influistert dat je je moet neerleggen bij het onvermijdelijke. Voor Sjestov en dus ook Lathouwers was dat een abdicatie, een vrijwillig afstand doen van wat het geboorterecht als mens is. Het gedicht van Minne was voor mij een levend pleidooi voor de redelijkheid, voor een beperkt lied dat, gekwetst in zoveel veldslagen, terugkeert op de enige mogelijke abdicatie: tevreden zijn met wat is. Kijk hoer verschillend dat is van wat het mannetje op de os ervaart: grenzeloos, aan gene zijde van lippen en mond. Welk lied kies jij?
De Wereld is een Fluit met zoveel duizend monden.
De wereld is een fluit met zoveel duizend monden.
En elkeen blaast zijn lied. En 't maakt een droef geluid
waarin ik niets van eigen klank heb weergevonden.
En gij? misschien hebt ge ook getikt aan meenge ruit
en werd ge als ik weer feestelijk wandelen gezonden.
Nochtans: ik heb gedroomd, gehoopt; en ik droeg boete.
'k zag de Alpen, Vlaanderen en Straatsburg aan de Rijn.
Ik heb bemind. Ik sloeg de trommel in vele stoeten.
Ik pluisde in boeken die vol oude wijsheid zijn.
Ik heb gezocht, zo 't kan, met handen en met voeten.
En 't slot? ik hield daaruit als onontvreemdbaar deel
de troost van 't eigen lied, wanneer ik stil gezeten,
des avonds, op de hoge berm een wijsje speel,
niet voor 't heelal en de eeuwigheid, maar slechts voor 't heden.
Dat maakt me een blijde dag te meer. En dat is veel.
Menselijkerwijs gesproken is het veel maar zen verzekert ons dat er meer is dan dit. In zazen zijn we eenvoudig rechtop, open en aanwezig. Velen beginnen met een doel, maar echte beoefening wordt doelloos - een overgave aan iets groters dan onszelf. Verlichting gaat over jezelf vergeten. Niet over het verkrijgen van een beter, ontwikkelder zelf, maar over zelfvergetelheid. De scheiding tussen ik en de ander smelt weg. Je vergeet die scheiding. Je wordt overweldigd door iets anders, iets groters, door het geheel.
Het bewustzijn van verlichting is een bewustzijn dat de tienduizend dingen volledig ontvangt en ongehinderd laat binnenkomen, om ze vervolgens onbelemmerd terug te geven. Het houdt niets vast voor zichzelf omdat het draait om zelfvergetelheid. Er is niemand meer die aan de knoppen draait en denkt: "Dit is interessant, dat kan ik gebruiken, hier moet ik meer mee doen." Die persoon, dat zelf, is weggevallen. De beoefening gebeurt in een geest van doelloosheid — aan niet-doen. Daarom verandert het perspectief van zelfverbetering op de wijze van Socrates, Minne enz. naar religieuze beoefening, een overgave aan iets dat ons eigenbelang overstijgt. Dogen: omdat we al Boeddha zijn en bewustzijn fundamenteel wakker en grenzeloos is, is er in de praktijk geen techniek of methode is om verlichting te bereiken. Het is eerder een manifestatie of belichaming van de ontwaakte kwaliteit van bewustzijn. Bovendien zijn wij het niet die de praktijk uitvoeren, maar de Boeddha die we al zijn. Zo is realisatie de praktijk van niet-duale inspanning, niet het resultaat of de optelsom van eerdere praktijken.
Als je geest actief is, probeer dan verbinding te houden met de stilte of stabiliteit onder de gedachten. Zen gebruikt graag het beeld van de oceaan: de gedachten zijn als golven aan het oppervlak — beweeglijk en spetterend — terwijl op een diepte van 20 meter het water diep, stabiel en stil is. Dat vertrouwen om zich toe te vertrouwen aan de stilte onder alles heen, komt misschien langzaam maar is onontkoombaar. Of om te besluiten met de dichter Rilke in een van zijn Brieven aan een jonge dichter:
Men moet de dingen
hun eigen, stille, ongestoorde ontwikkeling laten,
die diep van binnen komt
en door niets gedwongen of versneld kan worden,
alles wordt voldragen
en dán geboren..
Rijpen zoals de boom
die z’n sap niet stuwt
en rustig in de voorjaarsstormen staat
zonder angst
dat er straks geen zomer meer zou komen.
Die zomer komt!
Maar hij komt alleen voor de geduldigen
die leven
alsof de eeuwigheid voor hen ligt
zo zorgeloos stil en wijds.
Je moet geduld hebben
Voor het onopgeloste in je hart
en proberen de vragen zelf lief te hebben,
als waren het afgesloten kamers
of boeken die in een heel vreemde taal zijn geschreven.
Het gaat erom álles te leven.
Wanneer je de vragen leeft
leef je misschien langzaam maar zeker
zonder het te merken
op een vreemde dag
bij de antwoorden naar binnen.