De geest van de beginner

Teisho door Geert Mortier op 3 mei 2018



Al vele jaren vergezelt de Hartsoetra (Prajna Paramita) mijn zenpraktijk. Een beetje als een spiegel. Net zoals dat bij (goede) gedichten het geval is, verandert de tekst elke keer met mij mee. Telkens weerspiegelt hij iets anders, vraagt hij aandacht voor deze of gene zin of invalshoek. Maar dat ligt niet aan de tekst, dat ligt aan mij.

Herinner je in dat verband dat opmerkelijke boek van Oscar Wilde,
The Picture of Dorian Grey. Dorian Gray is een knappe, naïeve jongeman die in Engeland woont. Een vriend van hem, Basil Hallward, is schilder en maakt een perfect portret van hem. Het is zo perfect dat de schilder het niet wil tentoonstellen (het zou te veel van hemzelf weggeven), en hij geeft het aan Dorian. Dorian wenst dat hij altijd zo knap zou blijven, en dat het schilderij in zijn plaats ouder zou worden.
Als Dorian onrechtstreeks schuld heeft aan de zelfmoord van zijn geliefde, merkt hij voor het eerst dat het schilderij een kwaadaardige trek om de mond gekregen heeft. Hij realiseert zich dat zijn wens op een of andere manier uit moet zijn gekomen, en hij sluit het portret weg in een kamer die niet wordt gebruikt. Gedurende de jaren daarna wordt Dorian steeds kwaadaardiger, maar zijn uiterlijk blijft onveranderd dat van de mooie jongeman die de schilder in de bloem van zijn jeugd geschilderd heeft. De Dorian op het schilderij wordt evenwel steeds ouder en lelijker, totdat hij onherkenbaar is geworden.
Uiteindelijk vermoordt Dorian Basil in de kamer waar hij ook het schilderij bewaart. Hij pleegt die moord omdat hij de schilder verantwoordelijk houdt voor zijn ‘eeuwige jeugd’. Na nog wat omzwervingen realiseert Dorian zich dat hij een nieuw leven moet beginnen, en hij gaat met een mes het schilderij te lijf. Zijn huishoudster hoort een luid kabaal, en gaat kijken wat er gebeurd is. In de kamer vindt ze het schilderij, dat weer veranderd is naar zijn oorspronkelijke staat. Op de vloer voor het schilderij ligt het neergestoken lichaam van Dorian, dat is veranderd in een lelijke oude man.

Terug naar de Hartsoetra. Hoe je die tekst doorheen de tijd leest, is als het ware een geestelijke autobiografie die zich ontvouwt terwijl zij zich schrijft/jij ze leest. Tot er alweer iets gebeurt en je wereld op zijn kop wordt gezet waardoor je van al je zogezegde ‘inzichten’ niets overhoudt of, integendeel, in de hoek gedrumd wordt door het tegenovergestelde van wat je eerst dacht.

Vandaar het belang van ‘de geest van de beginner’, nog zo een geliefd begrip uit de zentraditie waaraan we met zijn allen graag lippendienst bewijzen. Tot het moment waarop je zogenaamde beginnersgeest je vooral met je mond vol tanden laat staan en je je duur/zuur verdiende inzichten moet loslaten omdat ze niet langer sporen met hoe je de dingen nu moet voelen en zien. Je kunt wel proberen de werkelijkheid te doen beantwoorden aan hoe je erover dacht maar je kunt beter – hoewel dat een veel grotere krachttoer is die geduld vergt en overgave en lijdzaamheid – je gedachten laten sporen met de werkelijkheid.

De centrale passage van de Hartsoetra zegt met grote stelligheid:

Zo is er in de Leegte geen onwetend-zijn en ook geen einde van onwetend-zijn, geen ouderdom en dood, geen einde ook van ouderdom en dood, geen lijden, ook geen oorzaak en geen opheffing van lijden, geen weg en ook geen inzicht, geen bereiken en geen niet-bereiken.

Ik citeer deze passage omdat ze mij bijzonder lief is en bijzonder troostend, al blijft het een onmogelijke spreidstand voor het denken: het ene is waar, maar wat daar helemaal tegengesteld aan is, is … ook waar. We sterven maar we sterven niet. Er is geen ouderdom en dood maar tegelijk is er niets anders dan ouderdom en dood. Er is geen lijden en toch is er geen einde aan het lijden. De Heer is waarlijk verrezen maar tegelijk zal hij, als de lijdende dienaar van Jahweh, met de lijdende mensheid mee-lijden tot het einde der tijden.

Al van toen ik de eerste keer deze strofen las, wist ik dat ze juist waren. Dat ze onontkoombaar juist waren maar dat hun granieten juistheid in het leven ligt en buiten bereik van het denken. In dat verband is de strenge vermaning van Paulus aan de eerste christenen van Korintië (1ste brief aan de Korintiërs, 3) nog zo een tekst die mij al een heel leven vergezelt, als een kritische spiegel en een constante vermaning:

Laat niemand zichzelf iets wijs maken. Als iemand onder u wijs meent te zijn, wijs volgens de opvattingen van deze wereld, dan moet hij dwaas worden om de ware wijsheid te leren. De wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God. Er staat immers geschreven: Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid, en elders: De Heer kent de gedachten van de wijzen, Hij weet hoe waardeloos ze zijn. Laat daarom niemand zijn heil zoeken bij mensen. Want alles is het uwe, of het nu Paulus is of Apollos of Kefas, wereld, leven of dood, heden of toekomst, alles is van u, maar gij zijt van Christus en Christus is van God.

Ook hier weer die onmogelijke spreidstand die niet gedacht kan worden – de illusoire wijsheid volgens de opvattingen van deze wereld – maar die enkel geleefd kan worden vanuit wat voor de wereld dwaasheid is.

Maar goed, ik had keurig mijn begrip van beide teksten klaar – zo dacht ik, maar de goden die de mens willen straffen, slaan hem eerst met onwetendheid – tot ik op een recente rondreis door een heel arm stuk Marokko bezuiden het Atlasgebergte moest toegeven, dat ik gewoon … niets wist. De overladen ezeltjes, de wreedheid van het landschap, het schaarse magere graan op de stenige grond, de bedelende kinderen … het leek een werkelijkheid die niet veranderd was sedert Paulus de al even arme sloebers van Korintië voorhield dat zij niets misten, dat alles van hen was: wereld, leven of dood, heden of toekomst, alles is van u. Vanuit mijn geriefelijke positie als westerling met een goed gevulde kredietkaart, kon ik eventueel nog wegkomen met mijn al even geriefelijke gedachten maar deze mensen? Hoezo, alles is van hen? Niets is van hen. Hoezo, er is geen lijden, geen honger, geen ouderdom, geen dood? Hier in dit onbarmhartige landschap zijn lijden en honger, ouderdom en dood onontkoombaar en de ‘wetenschap’ dat het tegengestelde even waar is – er is geen honger, geen ouderdom, geen dood – bood daar en dan, onder die verzengende zon, geen enkele troost of zelfs houvast.

De Hartsoetra waarschuwt heel terecht:
er is geen weg en ook geen inzicht, geen bereiken en geen niet-bereiken. En daar en toen moest ik in de spiegel van de Hartsoetra kijken en toegeven: je had je antwoord weer keurig voor mekaar, je wist weer wat, maar wat je dacht te weten, hoort toe aan de wijsheid van de wereld en is dus waardeloos. Ga jij maar terug naar je bankje en begin helemaal overnieuw: hoe eindeloos het pad van ontwaken ook is, ik ga daarvan de belichaming aan (de gelofte van de bodhisattva). Als de zenweg grote inzet, grote toewijding en groot geloof vereist, dan ligt daar de reden. Sta toe dat het leven elke keer opnieuw je bescheiden inzichtjes, je kleine verlichtingen, je vriendelijke vormen van zelfbedrog uit handen slaat. De weg is eindeloos: je kunt die enkel ondernemen met de geest van de beginner die elke stap opnieuw zet alsof de reis met deze stap begint. Is dat erg? Tja, hoe minder bagage je meezeult, hoe makkelijker de tocht stapt. Het helpt niet maar het troost wel. Misschien dat volgend verhaal dit verheldert:

Een zenmeester en een van zijn beste leerlingen keerden laat op de avond terug naar hun klooster in de bergen. Ze liepen over een verraderlijk pad toen er plotseling een ferme winterstorm opstak. Als ze stil bleven staan, zouden ze omkomen door kou en ontbering; als ze doorliepen, liepen ze het risico van de glibberige klippen af te vallen, wat ze zeker niet zouden overleven.
Het enige licht waarmee ze zo nu en dan de juiste richting konden bepalen, kwam van het schijnsel van de bliksemflitsen op hun pad. Door de gierende windstoten en bijtende ijsregen bewogen ze zich langzaam voort.
Telkens ze bang waren verdwaald te zijn, wachtten ze op de volgende bliksemflits en onthielden dan hoe het pad verder liep aan de hand van het beeld dat zich achter hun ogen vastzette.
Tenslotte bereikten ze het klooster. Terwijl ze zich afdroogden en in de keuken een late avondmaaltijd gebruikten, bekende de leerling aan de meester dat zijn grootste angst was geweest te zullen sterven zonder de verlichting bereikt te hebben.
‘Verlichting,’ vertrouwde de meester hem toe, ‘is niet de zon die de hele dag door schijnt, maar de bliksem die je hier en daar een vluchtige blik gunt – zodat je je weg kunt zoeken van het ene moeilijke punt naar het andere.’ ‘Geldt dat ook voor u, meester?’ vroeg de leerling. ‘Dat geldt voor de meesten van ons,’ fluisterde de meester. (Richard McLean, Zen fabels voor een moderne tijd).

Niets is blijvend, niets blijft gelijk, een lichtflits verlicht geen eeuwigheid (en toch weer wel) en er is geen plek waar je je overvolle hoofd met al je zuurverdiende inzichten neer kunt leggen. Of zoals Jezus het zegt: ‘Vossen hebben holen en vogels nesten, maar Ik, de Mensenzoon, heb geen plaats om mijn hoofd neer te leggen.’ Ik besluit heel graag met het commentaar dat de onorthodoxe zen leraar R.H. Blyth aan deze tegelijk verdrietige en troostende woorden wijdde:

Stuurloos op de oceaan van leven voor een paar jaar, daarna duisternis en stilte. Zelfs het oorkussen waarop wij het vermoeide hoofd te rusten leggen, vervalt snel tot stof; het hoofd krijgt rimpels en gaat teloor in de mooist denkbare sluimer. Zo is het en zo is het goed. Onze zielen zijn niet van ons, laat staan onze hoofden. We bezitten niets. Er is niets om te bezitten en niemand die het kan bezitten. Als we dit realiseren, niet als zomaar een doctrine maar in alles wat wij instinctief doen dan hebben wij ons hol, dan hebben wij ons nest. Dan is ons hoofdeloos bestaan te rusten gelegd op dat niet bestaande hoofdkussen.