Seijo en haar ziel zijn van elkaar gescheiden (Mumonkan, case 35)

Teisho door Geert Mortier op 3 maart 2018


Goso vroeg aan een monnik: 'Seijo en haar ziel zijn van elkaar gescheiden. Welke is de werkelijke gestalte?'

Mumons commentaar
Als je snapt welke de echte gestalte is, zul je begrijpen dat het komen uit de ene eierschaal en het binnengaan in een andere lijkt op een reiziger die zijn intrek neemt in een herberg. Als je het niet snapt, ren dan niet rond als een kip zonder kop. Als plotseling de ontbinding van aarde, water, vuur en lucht begint, zul je lijken op een krab die, in kokend water gegooid, met al haar poten wild om zich heen slaat. Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.

Mumons vers
Achter de wolken is dezelfde maan, bergen en dalen zijn verschillend, alles is gezegend. Duizendmaal gezegend. Is dit er één? Zijn dit er twee? Het commentaar Het verhaal van Seijo gaat terug op een oude Chinese legende uit de T’ang periode. Zenmeester Goso is trouwens uit dezelfde periode: hij stierf in 1104. Er was eens een oude man Chokan en die had twee dochters. Toen zijn oudste stierf, had hij alleen nog zijn jongste, Seijo, een beeldschoon kind waar hij zielsveel van hield. Plagend zei hij wel eens dat ze even knap was als haar neef Ochu die een stevige knaap was en dat die twee een prachtig paar zouden vormen. Maar zoals dat wel eens gaat bij kinderen, ze werden later ook effectief verliefd op elkaar. En net dan zegt Chokan aan zijn dochter dat hij een ander heeft uitgezocht als echtgenoot voor haar. Dit breekt het hart van de jonge geliefden. Ochu verlaat de stad in een kleine boot. Hij was al een eind weg toen hij langs de oever een gestalte zag die hem wenkte. Tot zijn immense vreugde herkende hij Seijo die hem gevolgd was. Zij besloten naar een ver land te reizen en daar samen te gaan wonen.
Enige jaren later toen Seijo zelf al moeder van twee kinderen was, werd zij zich bewust van hoe diep ouderliefde wel gaat. Haar geweten begon te knagen voor de wijze waarop ze haar geliefde vader behandeld had. Ook haar man betreurde wat zij de oude man hadden aangedaan en ze besloten terug te keren naar huis en vergiffenis te vragen.
Toen ze weer in de ouderlijke stad waren aangekomen, bleef Seijo, naar de gebruikelijke Chinese wijze, met de twee kinderen in de boot zitten en haar man ging alvast vooruit naar Chokan. Ochu vroeg vergiffenis en vertelde wat er gebeurd was. De oude man luisterde vol ongeloof en vroeg stomverbaasd aan Ochu over wie hij het eigenlijk had. Ochu: 'Over je dochter Seijo'.
Waarop de oude man zei: 'Maar zij heeft het huis nooit verlaten. Kort nadat je wegging, werd ze ziek en ze is nog steeds bedlegerig. Sinds je wegging, heeft ze geen woord meer gezegd.'
'Dat moet een vergissing zijn,' antwoordde Ochu. 'Seijo volgde mij en we gingen samen naar een vreemd land. We trouwden en kregen twee kinderen. Ze verkeert in uitstekende gezondheid, ze wil je terugzien en je om vergiffenis vragen, omdat we weggegaan zijn en zonder je toestemming getrouwd. Als je me niet gelooft, kom dan naar de boot en kijk zelf.
De oude man aarzelde en daarom ging Ochu alleen op weg om Seijo te halen en te brengen naar het huis van haar vader. Intussen ging Chokan naar de slaapkamer om de zieke Seijo te vertellen wat er gebeurd was. Zonder een woord te zeggen, stond de zieke op en liep naar buiten, de aangekomen Seijo tegemoet. Zij glimlachte en beiden werden één.
Chokan zei tegen zijn dochter: 'Sinds Ochu weg was, was je stom en levenloos alsof je ziel je verlaten had.' En Seijo zei: 'Ik wist niet dat ik thuis ziek te bed lag. Toen ik hoorde dat Ochu weg wilde gaan, ben ik als in een droom zijn boot gevolgd.'


Zo gaat het verhaal waarin je, met een beetje verbeelding, echo's van andere verhalen kunt horen zoals de parabel van de Verloren Zoon, of het sprookje van Doornroosje of het sprookje van Rapunzel die hoog in een toren (het hoofd) woont tot ze door een flinke portie lichamelijkheid wordt gered. Maar ons gaat het uiteraard om Goso's vraag die hij naar aanleiding van dit leerverhaal stelt: 'Er zijn twee Seijo's? Welke is de ware?' Wie of wat is de echte Seijo? Wie ben jij, voorbij aan ziekte en gezondheid? Voorbij extatisch geluk of diepe depressie? Voorbij de sleur van een druk leven met twee kleine kinderen? Voorbij goede en kwade dagen? Voorbij de rollen die je met meer of minder succes speelt, als moeder, echtgenoot, vader, werknemer, …
De vraag is belangrijk want je antwoord kijkt de dood in het gezicht. En wee je gebeente, zegt de oude brompot Mumon, zonder antwoord sta je met de mond vol tanden en ben je niet beter af dan een kreeft die, door de kok in de pot met kokend water gegooid, nog even wild met al zijn poten tegen het deksel aan slaat.

Het belang van verhalen en van … de juiste vragen
Dit verhaal illustreert voor mij ook het belang van het vertellen van verhalen en van daar de juiste vragen bij te stellen. En dan heb ik het niet over de junkfood verhalen van
Thuis of De Kampioenen maar om bijvoorbeeld de veelgelaagde sprookjes die wij als voedsel voor de ziel aan onze kinderen kunnen vertellen, sprookjes als inderdaad Doornroosje of Rapunzel.

Zo zijn er verhalen die elke keer weer ontroeren om hun magisch vermogen tot herinneren, tot het levend aanwezig stellen van waar het écht om gaat. Zo bijvoorbeeld het verhaal van de stichter van de joods-chassidische traditie, de Baal Shem Tov (1698-1760) en de onvruchtbare vrouwen . Telkens een vrouw wanhopig bij de Baal Shem Tov kwam omdat ze geen kinderen kon krijgen, nam hij haar mee naar een geheime plek in het bos en sprak over haar het geheime gebed uit. En zie, enige maanden later raakten die vrouwen in verwachting. Zijn opvolger Rabbi DovBer, de rabbi van Mezrich, geconfronteerd met dezelfde wanhopige vraag, antwoordde: 'Ik ken niet langer de geheime plek in het bos maar ik ken nog wel het gebed.' En weer geschiedde het wonder. En toen ook diens opvolger op zijn beurt dezelfde vraag, geboren uit diepe wanhoop, kreeg, zei hij: 'Ik ken niet de plek en ook het gebed ken ik niet maar ik ken nog wel het verhaal.' En alweer geschiedde het wonder.
Of neem de heilswens die elk jaar wordt uitgesproken op Pesach tegen het einde van de Seider die de vlucht van de joden uit de Egyptische slavernij gedenkt: 'Tot volgend jaar in Jeruzalem.' In deze ene heilswens zit een compleet verhaal van het herinneren, het opnieuw aanwezig stellen van een tragedie maar tegelijk ook de onvermoeibare wens die het herbouwde Jeruzalem hier en nu tot realiteit maakt. Maar er zijn uiteraard niet alleen de verhalen die verteld willen worden. En zijn ook de vragen die zich opdringen. En xde zenweg is hierom al speciaal doordat al verhalen in feite levensgrote vragen zijn.

Lafcadio Hearn (1850-1904), de Westerse Japankenner die die het folkloristische verhaal van Seijo als eerste optekende, stelde alleszins de foute vraag: stel dat Seijo een kleed droeg met een blauw lint en haar ziel droeg een kleed met een geel lint, welk lint droeg dan de eengeworden Seijo? Tja. Een domme vraag, al even dom als de vraag van de gescheiden man die zich, in het licht van de Opstanding der Doden en de hereniging der geliefden, afvraagt of hij nu met zijn eerste of zijn tweede vrouw verenigd zal worden. De Boeddha weigerde alvast in te gaan op onmogelijk te beantwoorden vragen als 'Is er leven na de dood?' maar wijdde zijn leven aan de vraag 'Is er leven vóór de dood en wat is dat leven dan?’

Neen, dan liever de vraag van Goso: wie is de échte Seijo en bij uitbreiding: wie is de echte Herman, de échte Fernanda, de échte Geert? Is het nijvere moeder/vader met de duizend rollen die zij/hij elke dag weer speelt - als echtgenoot, vader, man, werknemer, manager, vriend, … ? Is het zijn ziel die vaak uitgeteld, sprakeloos en verwaarloosd achter blijft. De ziel heeft immers geen woorden, zij leeft in beelden, zij ageert in stilte en en het verstand kan haar stiltes nooit zelfs bij benadering vertalen. Het is immers steevast een verhaal van voorgrond en achtergrond: de sprakeloze ziel op de achtergrond en het drukdoende ego op de voorgrond; de onuitsprekelijke Leegte als achtergrond bij ego en ziel die de voorgrond innemen; de Stilte als achtergrond bij de stilte die langzaam groeit in ons zitten. Het is met die dialectiek van voorgrond/achtergrond dat u dit verhaal maar ook het zitten in zazen moet 'lezen'.

In dit veelgelaagde verhaal kun je alvast drie niveaus onderkennen: het niveau van mindfulness, het psychotherapeutisch niveau en het fundamentele, tot niets te herleiden niveau waar het in zen (en bij uitbreiding in elke religie) om gaat.

Mindfulness
Het populaire Mindfulness heeft uiteraard zijn verdiensten maar het is een uiterst selectieve, gepopulariseerde lezing van zen. Haar diagnose is correct: het is een feit dat de mens en zijn ziel zich in een staat van voortdurende aliënatie, lees: vervreemding, bevinden. Hoe zelden zijn we waar we zijn. Het lijkt of er tussen ons en onze gedachten, onze planning, ons piekeren, … altijd al een paar uur verschil zit. Zijn we er echt? Zijn we echt aanwezig bij onze kinderen? Bij onze collega's? Bij onze geliefde? Zijn wij werkelijk aanwezig in het hier en nu, zijn we écht intiem met ons leven. Leven wij echt vanuit onze ziel? Want de ziel zelf gaat traag, zij hobbelt hopeloos achter de uiterlijke gebeurtenissen aan. Nemen wij de tijd, de stilte, de aandacht voor onze ziel? Staan wij toe dat zij ons inhaalt? Lees in het verhaal van Seijo de intieme glimlach van herkenning op het moment dat wij onze ziel weer tot ons nemen, het moment dat ziel en lichaam en geest uitzonderlijk één zijn. Die glimlach die beide Seijo's uitwisselen, is een glimlacht van nabijheid, van herkenning, van intimiteit en van, jawel, geluk. Die glimlach van Seijo 1 en Seijo 2 overbrugt moeiteloos de tien eeuwen die tussen ons en dit verhaal in liggen: het is een glimlach die geneest, de verenigt wat gescheiden was. Want het is inderdaad zoals een klassiek zenverhaal verzekert: 'Ziekte en gezondheid genezen elkaar. Er is niets ter wereld dat geen medicijn is.'

Maar deze 'mindfulness' is enkel de uiterlijke gestalte van onze zenoefening. Keer op keer keren wij terug naar ons kussen of ons bankje en, zittend op ons bankje, keren wij keer op keer terug naar onze adem, naar dat heel fysieke zitten met rechte rug, naar de koan waar wij mee werken. Keer op keer. Het doet denken aan de leuke sketch waar Wim 'Gilberke' Van Opbroeck bij zijn lessenreeks in het West-Vlaams over 'Rute 98' (lees: Windows 98) het gebruik van de backspace-toets uitlegt aan zijn computerklasje met een alsmaar herhaald: 'Keer ne keer were, keer ne keer were'. Dat is de essente van de oefening: keer op keer thuiskomen op ons zenkussen en bij uitbreiding in ons leven, keer op keer terugkomen in ons leven. Met een glimlach om het weinige dat wij in de hand hebben, met een glimlach om het vele dat wij niet meester zijn.

Zen is geen psychotherapie
Het tweede niveau is eerder psychotherapeutisch van aard. Hoeveel mensen zijn er niet die hun ziel verweesd achterlieten in bijvoorbeeld traumatische gebeurtenissen die hen zijn overkomen als kind, toen ze te jong waren om gewapend te zijn met cynisme, toen ze nog teveel verwachten om hopeloos te kunnen zijn. Hoeveel mensen zijn er niet die blijven vragen aan hun allang gestorven vader of moeder: zie mij graag, vind mij de moeite waard, zie mij aan, ken mij, (h)erken mij. Mensen van wie het leven zo in stukken en brokken is gevallen dat alleen nog God de heelheid van deze gebroken mens kan zien. Maar is dat niet het verhaal van elk van ons? De dichteres Neeltje Maria Min smeekt het bijna: noem me bij mijn naam:

Mijn moeder is mijn naam vergeten. Mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten? Noem mij, bevestig mijn bestaan, Laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam.

Zoveel bitterder nog klinkt het bij de dichter Philip Larkin (1922-1985) in die bittere, hopeloze
Aubade, uitgesproken in een donkere nacht zonder uitzicht, een donkere nacht van de ziel die geen ruimte meer laat voor zelfbedrog of goedkope troost. Doet deze wanhoop van de dichter niet denken aan Mumons waarschuwing dat als we de vraag van leven en dood niet opgelost krijgen, we zullen zijn als de kreeft, door de kok in een pan met kokend water gegooid, die met al zijn poten woest tekeer gaat tegen het deksel::

(…)
Vruchteloze vragen - toch speelt de vrees om dood te gaan en dood te wezen opnieuw, vervult me met ontzetting. Heel je verstand staat stil. Niet uit wroeging om dingen niet gedaan, om liefde niet gegeven, tijd niet benut, ook niet uit spijt omdat één leven er zo lang over kan doen om uit een fout begin verlost te raken, of zelfs dat niet, maar om totale leegte voor altijd, de zekere vernietiging voor eeuwig waarnaar wij toegaan. Niet meer hier zijn. Nergens meer zijn. Niets is erger, niets méér waar. Dit bang zijn heeft een speciale staat. Geen truc helpt. Godsdienst placht het te proberen, dat grote, mottige, muzikale brokaat, gemaakt om net te doen alsof wij nooit kreperen, en schone schijn die zegt Geen rationeel wezen
kan iets vrezen dat het niet voelt
, niet wetend dat dit is wat wij vrezen: niets zien, niets horen, niet voelen, proeven, ruiken, niets te denken, niets te beminnen of te schenken, de narcose waar niemand meer uit zal komen. (…)

(vertaling: J. Eijkelboom)

Maar Goso blijft ons en Larkin onvermoeibaar aansporen. Wie is de échte Seijo? Wat je zegt en ziet, is waar maar heb je alles gezien? Wat je ziet, is voorgrond maar wat is de achtergrond? Welke gestalte van hoop en eeuwig leven tilt ons over de dood heen, dwars tegen Larkins beschrijving in van de religie als 'that vast moth-eaten musical brocade created to pretend we never die’.

Zen is geen psychotherapie omdat deze wanhopige vraag niet psychologisch is maar existentieel en zowel de vraag als haar eventuele antwoord ons buiten enig welbevinden uittillen naar de centrale vraag: wie ben ik, wat mag ik hopen? Mumon draait er niet omheen: als wij van eierschaal naar eierschaal verhuizen, dan is dat alsof wij elke avond onze intrek nemen in een andere herberg. Wellicht heeft Mumon het hier over reïncarnatie, over het eindeloze herboren worden in eindeloos veel andere vormen … Al die levens die al even veel op elkaar lijken als de herbergen die wij betrekken op onze rondreis door het leven. Ik heb persoonlijk niets met de idee van reïncarnatie maar ik denk bij dit beeld vooral aan de vele rollen die wij elke dag weer spelen. Vandaag zweer je eeuwige liefde en morgen ben je gescheiden. Vandaag speel je paardje met je dochter op je knie en morgen leid je haar naar het altaar. Vandaag leef je volop en morgen verbleek je bij de onheilsspellende diagnose die de dokter je geeft. Maar het hoeft niet eens zo dramatisch: gisteren was er een leuk feestje en je amuseerde je te pletter en vandaag sta je op met een boze bui en een humeur om op te schieten. Wie is de echte? ‘
Eens op een dag droomde ik, Zhuang Zi, dat ik een vlinder was, een vlinder die fladderend rondvloog, tevreden met zichzelf, en zich niet bewust dat hij mij was. Plotseling werd ik wakker en begon ik me er rekenschap van te geven dat ik nog altijd Zhuang Zi was. Nu is het de vraag of ik Zhuang Zi ben die droomde dat hij een vlinder was, ofwel een vlinder die droomde dat hij mij was’. Van hotel naar hotel: overal dezelfde soort ongeïnspireerde soort prenten, dezelfde ontvangst van slecht geacteerde gastvrijheid, bedden en hoofdkussen die de ene keer al gerieflijker zijn dan de andere …

Een andere vertaling die ik raadpleegde, had het niet over eierschaal maar over husk, een zaaddoosje dus dat leven transporteert maar eindigt als kaf. Het beeld is mooi en doet denken aan de oproep van Jezus: ‘“Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort” (Joh. 12, 24). Deze oproep lijkt het te hebben over de dood, maar net als bij Mumon gaat het om het leven, om hier en nu, om het verliezen van zichzelf met als als ‘doel’ zichzelf te gewinnen.

De religieuze grond van zen
En dat brengt ons meteen op het derde niveau in dit verhaal: na mindfulness en psychotherapie komen we op de centrale inzet van de zenoefening zoals die compromisloos geformuleerd werd door de Japanse zenmeester Dogen (1200-1253): De Boeddha-weg bestuderen is het zelf bestuderen. Het zelf bestuderen is het zelf vergeten. Het zelf vergeten is verlicht worden door de tienduizend dharma's [
de hele werkelijkheid, gm]. Verlicht worden door de tienduizend dharma's is het verwijderen van de afgescheidenheid tussen zichzelf en anderen. Van deze verlichting blijft geen spoor en zij gaat door in alle eeuwigheid'.

Er is niet alleen de afgescheidenheid van Seijo en haar ziel; er is ook en vooral de afgescheidenheid van Seijo en de anderen en de tienduizend dingen. De ware Seijo is de Seijo van intimiteit, van de hele werkelijkheid die zich uitstort in haar.
'Niet ik leef maar Christus leeft in mij,' (Galaten, 2, 20) zo zegt Paulus het na zijn bekering Laten we hem ernstig nemen als hij zeven verderop vervolgt: ‘Kinderen, zolang Christus geen gestalte in u krijgt, doorsta ik telkens weer barensweeën om u.’

Seijo's ware gezicht is het gezicht van die fundamentele openheid; die totale ontvankelijkheid, die onherleidbare intimiteit en helderheid:

In de lente kersenbloesems In de zomer het lied van de koekoek In de winter de bevroren sneeuw: Hoe puur en helder zijn de seizoenen!

Zo ziet Dogen het maar vanuit eenzelfde diepe realisatie kan ook onze verhalenverteller Mumon, in de regel zijn droge en sarcastische zelve, zijn jubel niet onderdrukken. En dat leidt tot een prachtig gedicht:

Achter de wolken is dezelfde maan, bergen en dalen zijn verschillend, alles is gezegend. Duizendmaal gezegend. Is dit er één? Zijn dit er twee?

De maan (achtergrond) is er altijd, tussen, achter het altijd wisselende spel van de wolken (voorgrond) heen. Tussen al onze wisselende rollen heen, op de achtergrond van ons ziek zijn en gezond zijn, op de achtergrond van onze permanente afgescheidenheid, speelt, danst, zingt de maan van het inzicht. Bergen en dalen zijn verschillend maar hoeveel intimiteit openbaart zelfs deze afgescheidenheid: de berg is de vader van de vallei, de vallei is de moeder van de berg. De vallei laat de berg geboren worden die, volwassen geworden, hoog boven haar uit torent maar zij kijkt op vol trots naar haar zoon. Zonder valleien, geen bergen. Zonder bergen, geen valleien. En dan dat prachtige '
alles is gezegend, alles is gezegend.' Mijn handen zijn te klein om al mijn zegeningen te tellen. Er is niets wat aan die zegening ontsnapt, zelfs niet de scabreuze zaken die de zentraditie met hoorbaar genoegen tentoonspreidt: een shitstick om je kont af te vegen, de open liggende beerput van Hakuin … Overal schijnt het licht; er is geen plek waar het zich kan verbergen. Wij verliezen ons in de voorgrond, letterlijjk, maar de zenoefening smeekt ons om te kijken naar de achtergrond: genade om niets gegeven, diepste genade. Dat is zo fundamenteel dat ik alleen kan eindigen met andermaal een citaat van een dichter. Bij zijn In memoriam voor de Ierse dichter W.B. Yeats zegt W.H. Auden het als volgt:

With the farming of a verse Make a vineyard of the curse, Sing of human unsuccess In a rapture of distress; In the deserts of the heart Let the healing fountain start, In the prison of his days Teach the free man how to praise. Verander met het telen van een vers de vloek in een wijngaard Bezing het menselijke falen in een vervoering van smart; Laat, in de woestijnen van het hart, de louterende fontein stromen Leer, in de gevangenis van zijn dagen, de vrije mens een lofzang te zingen.

Vaarwel Seijo. Jonge vrouw Sei, wie was je écht? Wie is de échte Herman, de échte Fernanda, de échte Geert …